specialistische deskundigheid voor diagnostiek en behandeling van vroeg-dove kinderen te borgen en verder te ontwikkelen. Daarnaast biedt een afdeling met vier dove kinderen, met daarbij ook horende cliënten, geen goed communicatieklimaat voor de dove kinderen.
De door de directie van Curium aangevoerde redenen voor de inkrimping bij Curium (overname van taken door de onderwijs- en zorginstellingen voor auditief en communicatief beperkten -van oudsher de “doveninstituten”- en de aanname dat “doofheid te verhelpen zou zijn”) vallen bij de FODOK helemaal verkeerd.
Psychiatrische zorg hoort volgens de FODOK niet binnen die “doveninstituten” thuis, daar heb je heel gespecialiseerde deskundigheid in een psychiatrische setting voor nodig. En dat doofheid “te verhelpen” zou zijn is een grove versimpeling van de huidige ontwikkelingen om dove kinderen meer hoormogelijkheden te bieden. CI, het cochleair implantaat, geeft een doof kind inderdaad veel meer kans om omgevingsgeluiden te horen en gesprekken te voeren. Maar een kind met CI is geen horend kind, al wordt hij door zijn omgeving vaak wel zo behandeld. Dat psychiatrische en sociaal-emotionele problemen onder kinderen met CI minder zouden voorkomen, wordt niet door deskundigen bevestigd. Ook deze kinderen hebben behoefte aan op hen toegesneden hulpverlening.
De FODOK stond, begin jaren ’90, aan de wieg van De Vlier en spant zich al jaren in voor verbetering van de kwaliteit van de psychische hulpverlening aan doven. Dat die kwaliteit momenteel te wensen overlaat, is volgens de FODOK niet heel verwonderlijk. De verschillende organisaties op het gebied van dovenhulpverlening zijn vaak te afhankelijk van de goede wil van hun reguliere “moederinstellingen”: hebben die andere prioriteiten, dan is het met de dovenafdeling gedaan. Maar er speelt meer.
De nieuwe financieringsystematiek geeft onvoldoende ruimte voor alle extra’s die in de dovenhulpverlening nu eenmaal nodig zijn (bijvoorbeeld op het gebied van alternatieve communicatie). Daarnaast maakt de marktwerking dat dovenhulpverleningsinstanties met elkaar concurreren in plaats van samenwerken en onderling doorverwijzen. Ook de samenwerking met de instellingen voor zorg en onderwijs is volstrekt onvoldoende: bij de zorg- en onderwijsinstellingen is te weinig kennis van psychische en psychiatrische problematiek (die bij doven veel vaker voorkomt, zoals nationaal en internationaal onderzoek laat zien), waardoor er te weinig en te laat naar de dovenhulpverlening wordt doorverwezen. De dovenhulpverlening speelt tot dusverre te weinig in op de behoeften die vanuit die “doveninstituten” bestaan.
De FODOK bepleit een andere financiering en een andere vormgeving van de dovenhulpverlening, een die samenwerking, maar ook onderzoek en ontwikkeling stimuleert, en waarbij de cliënt centraal staat en niet de organisatiebelangen. Daarvoor is de FODOK momenteel in overleg met diverse betrokken partijen, onder andere het Ministerie van VWS.
Bron: doof.nl